Aesopus (zesde eeuw voor Christus) Fabel no. 62
Een man en zijn zoon gingen met hun ezel naar de markt in een dorp verderop gelegen. Toen ze een korte tijd onderweg waren, passeerden zij een boer en deze zei:”Jullie zijn ook niet goed wijs, want een ezel is om op te rijden en zeker niet bedoeld om er naast te gaan lopen!”
En de man zette zijn zoon op de ezel en zij vervolgden toen weer hun reis. Maar spoedig ontmoetten zij een groep mannen, waarvan er één man zei:”Moet je eens die luie jongen zien, hij laat zijn vader lopen, terwijl hij lekker op de ezel zit?!”
De man beval zijn zoon onmiddellijk om van de ezel af te komen en ging er vervolgens zelf opzitten. Maar ze hadden slechts een kort stukje weg afgelegd, toen zij twee vrouwen passeerden. De ene vrouw tegen de andere vrouw:”Wat is dat toch een wrede vader dat hij zijn zoontje zo naast de ezel laat strompelen?!”
Nu, toen wist de man niet meer wat hij moest doen; toen ging hij maar op de ezel zitten en zette tenslotte de jongen voor zich neer op de ezel. En zij kwamen in het dorp aan.
De toeschouwers begonnen hem uit te jouwen en hem na te wijzen. De man stopte en reed met de ezel naar de toeschouwers en vroeg waarom zij toch zó vervelend deden.
En de toeschouwers zeiden:”Schaam jij je niet diep, dat jij die arme ezel zo zwaar belast met jezelf en je lompe zoon?”
De man en de jongen gingen van de ezel af en gingen diep nadenken wat zij nu toch zouden moeten doen. Zij dachten en dachten, totdat ze op het laatst een oplossing hadden. Zij hakten een stevige grote tak af en bonden hieraan de poten van de ezel vast. Zij pakten de paal op en droegen de ezel met de paal op de schouders. De jongen voorop en de man erachter. Zó liepen ze vervolgens naar de marktplaats en de mensen, die ze onderweg tegenkwamen, begonnen hen bij dit aparte tafereel luidkeels uit te lachen.
Toen ze echter bij de brug vlak voor de markt waren aangekomen, schopte de ezel zijn achterpoten los van de paal en dat veroorzaakte dat de jongen van schrik de paal uit zijn handen liet vallen. In het strijdgewoel dat hierna ontstond, viel de ezel over de brug en kwam hij in de diepe rivier terecht. En omdat zijn voorpoten nog waren vastgebonden, verdronk hij jammerlijk.
“Dat zal jullie leren,” zei een oude wijze man, die hen gevolgd had:
“Wanneer je het ook iedereen naar de zin wil maken, krijgt uiteindelijk niemand zijn zin!”
(JR: Moraal van dit verhaal: je kunt in een aantal gevallen maar beter naar jezelf luisteren dan op het oordeel van anderen afgaan!)
Een fabel uit de Joodse traditie over luiheid en nietsdoen
Een boer bezat eens drie huisdieren: een paard, een ezelin en een varken. Het paard en de ezelin moesten werken en daarvoor kregen zij het nodige voer. Veel gunstiger leek het lot van het varken, dat niet werkte, maar toch overvloedig te eten kreeg.
Op een dag nu zei het paard tegen de ezelin: "Hoe dwaas en tevens ondankbaar is onze heer toch. Zie toch eens, hoe hard wij moeten werken, en wij krijgen daarvoor precies afgepast eten, terwijl het varken, dat helemaal niets doet, massa"s te eten krijgt."
"Wacht maar," antwoordde de ezelin, "tot het geschikte tijdstip aanbreekt. Je zult dan het treurige einde van het varken zien en je ervan kunnen overtuigen, dat het niet voor niets zoveel te eten heeft gekregen, omdat genot zonder arbeid nog nooit iemand goed is bekomen."
Het duurde inderdaad niet lang of het gemeste varken werd geslacht.
De ezelin had in die tijd een jong, dat de voorspelling van zijn moeder had gehoord. Toen hij later een iets grotere portie gerst kreeg, wilde hij dat niet opeten, omdat hij bang was, dat hij het lot van het zorgvuldig gemeste varken zou moeten delen. Maar zijn moeder stelde hem met de volgende woorden gerust: "Je kunt het zonder angst opeten, mijn kind, want niet het genot brengt de dood, maar het nietsdoen!"
* * * EINDE * * *
Er was eens een koopman, meester over grote rijkdommen en vee, gehuwd en vader van kinderen. Allah, de Allerhoogste schonk hem ook kennis van de taal der dieren en der vogels. Welnu, de woonplaats van deze koopman was een vruchtbaar land aan de oever van een rivier. In de woning van deze koopman bevonden zich ook een ezel en een stier. Op een keer kwam de stier op de plek waar de ezel thuis hoorde, en vond deze plek geveegd en besproeid; in de krib lag fijngezifte gerst en goed geschud stro; en de ezel lag prettig te rusten. Want wanneer zijn meester hem besteeg, was het alleen voor een kort ritje, dat toevallig nodig was, en de ezel herkreeg spoedig weer zijn rust.
Welnu, die dag hoorde de koopman de stier tegen de ezel zeggen: "Eet met genoegen! En dat het je wel bekome, tot je gezondheid en met goede appetijt! Ik ben wel vermoeid, en jij uitgerust; jij eet goed gezifte gerst en wordt bediend. En als een keertje uit vele je meester je bestijgt, brengt hij je gauw genoeg terug! Wat mij betreft, ik dien slechts voor gesjouw en werk in de molen!"
Toen antwoordde de ezel hem: "Als je buiten komt op het veld, en men je het juk op de nek legt, smijt je dan op de grond en sta niet meer op, zelfs niet als men je slaat. En wanneer je opgestaan bent, ga dan gauw weer voor de tweede keer liggen. En als men je dan naar de stal laat terugkeren, en men je bonen voorzet, eet er volstrekt niet van, net of je ziek bent. Zo moet je je best doen om een dag of twee, drie, niet te eten en niet te drinken. Op die manier zul je uitrusten van de vermoeienis en de last."
De koopman was echter daar en hoorde hun woorden.
Toen nu de veedrijver in de buurt van de stier kwam om hem zijn voer te geven, zag hij hem heel weinig eten; en toen hij hem 's morgens naar het werk meenam, vond hij hem ziek. Daarop zei de koopman tegen de veedrijver: "Neem de ezel en laat hem in plaats van de stier de hele dag lang werken." En de man kwam terug en nam de ezel in plaats van de stier en liet hem heel de dag lang werken.
Toen de ezel op het eind van de dag in de stal terugkeerde, bedankte de stier hem voor zijn welwillendheid en dat hij hem die dag van zijn vermoeienis had laten uitrusten. Maar de ezel antwoordde hem met geen stom woord en had het ergste berouw van de wereld.
De volgende dag kwam de zaaier en nam de ezel en liet hem werken tot het eind van de dag. En de ezel keerde niet terug voordat zijn nek ontveld was en hij uitgeput was van vermoeidheid. En toen de stier hem in die toestand zag, begon hij hem uitbundig te bedanken en hem te overstelpen met lof.
Hierop antwoordde de ezel hem: "Tevoren was ik heel op mijn gemak; ja, niets heeft mij geschaad behalve mijn weldaden." En hij vervolgde: "Niettemin behoor je te weten, dat ik je een goede raad ga geven. Ik heb onze meester horen zeggen: 'Als de stier niet van zijn plaats opstaat, moet ik hem aan de slager geven om hem af te maken, dat hij van zijn huid een lap maakt voor op tafel.' En ik, ik ben benauwd voor je en wens je alle heil toe!"
Op het horen van deze woorden van de ezel, bedankte de stier hem en zei: "Morgen zal ik uit eigen beweging met hen meegaan om mijn baantje te vervullen." Waarop hij begon te eten en al zijn voer verslond en zelfs de trog met zijn tong aflikte.
Dit alles geschiedde, en hun meester hoorde hun woorden. Toen de dag aanbrak, begaf de koopman zich met zijn vrouw naar het verblijf van de stieren en koeien, en beiden gingen er zitten. Vervolgens kwam de drijver en nam de stier en vertrok. Bij het zien van zijn meester begon de stier te zwaaien met zijn staart, luidruchtige winden te laten en waanzinnig te hollen naar alle kanten. Hierdoor schoot de koopman in zulk een lach, dat hij ondersteboven viel op zijn achterste.
Daarop zei zijn vrouw: "Waarom lach je zo?" Hij antwoordde haar: "Om iets wat ik gezien en gehoord heb, en wat ik niet kan mededelen zonder te sterven."
Zij zei hem: "Het is volstrekt noodzakelijk dat je het mij vertelt, en dat je mij de reden van je lachen zegt, zelfs al zou je daarom moeten sterven!" Hij zei haar: "Ik kan het je niet mededelen uit vrees voor de dood." Zij zei hem: "Maar dan lach je alleen om mij!"
Daarna hield zij niet op met kijven en hem hardnekkig met woorden te kwellen, zodat hij zich tenslotte in grote verlegenheid bevond. Daarom liet hij zijn kinderen bij zich komen en liet hij de kadi roepen en zijn getuigen. Vervolgens wilde hij zijn testament maken, alvorens het geheim aan zijn vrouw prijs te geven en te sterven.
Want hij hield van zijn vrouw met een ontzaglijke liefde, aangezien zij de dochter was van zijn oom van vaderszijde en de moeder van zijn kinderen, en hij reeds honderdtwintig jaren van zijn leven met haar geleefd had. Bovendien liet hij alle bloedverwanten van zijn vrouw halen, alsmede de bewoners van de buurt, en hij vertelde hun allen zijn geschiedenis en dat hij op hetzelfde ogenblik, dat hij zijn geheim ging mededelen, zou sterven. Toen zeiden alle lieden die daar waren, tegen zijn vrouw: "Bij Allah over u! Laat deze kwestie rusten, uit vrees dat uw man sterft, de vader van uw kinderen!"
Maar zij antwoordde hun: "Ik zal hem geen vrede gunnen, voordat hij mij zijn geheim gezegd heeft, zelfs al moet hij er aan sterven."
Daarop hielden ze op met haar toe te spreken. En de koopman stond op in hun midden en begaf zich naast de stal, in de tuin, om daar eerst zijn wassingen te doen en vervolgens terug te komen om zijn geheim te vertellen en te sterven.
Welnu, hij bezat een fikse haan, in staat om vijftig kippen naar genoegen te bedienen, en hij bezat ook een hond. En hij hoorde hoe de hond de haan riep en hem uitschold en hem zei: "Schaam je je niet vrolijk te zijn, terwijl onze meester gaat sterven?"
Toen zei de haan tegen de hond: "Hoe dat zo?"
Daarop herhaalde de hond de geschiedenis, en de haan antwoordde hem: "Bij Allah! Onze meester heeft niet al te veel verstand. Ik voor mij heb vijftig vrouwen en weet mij er uit te redden door de ene te bevredigen en op de andere te mopperen. En hij die maar één enkele vrouw heeft, vindt niet eens het goede middel en de manier waarop hij haar moet aanpakken! Nou, dat is eenvoudig genoeg. Hij behoeft maar een paar flinke moerbeitwijgen voor haar af te snijden, plotseling haar eigen vertrek binnen te stappen en haar af te ranselen, totdat zij sterft of tot inkeer komt. En ze zal niet opnieuw beginnen met hem lastig te vallen over kwesties van welke aard ook." Zo sprak hij.
Nauwelijks had de koopman de woorden gehoord, die de haan met de hond wisselde, of het licht keerde terug in zijn rede en hij besloot zijn vrouw af te ranselen. De koopman trad het eigen vertrek van zijn vrouw binnen, na de moerbeitwijgen voor haar te hebben afgesneden en ze verstopt te hebben. Hij riep haar en zei: "Kom in je eigen kamer, opdat ik je mijn geheim vertel en niemand mij kan zien; en daarna zal ik sterven!"
Daarop ging zij met hem naar binnen, en hij sloot de deur van haar eigen vertrek achter hen, en hij overviel haar met verdubbelde slagen, totdat zij in katzwijm ging vallen. Toen riep zij: "Ik heb berouw! Ik heb berouw!" Hierna begon zij beide handen en beide voeten van haar man te zoenen en zij toonde oprecht berouw. En vervolgens ging zij naar buiten met hem. Alle aanwezigen verheugden zich en ook alle bloedverwanten toonden vreugde. En iedereen was in de gelukkigste toestand en allerfortuinlijkst tot aan hun dood.
* * * EINDE * * *
Een Afrikaanse fabel over een ezel die beter zijn mond had gehouden
De zeldzaamheid deed zich voor dat een hyena en een ezel vrienden waren. Zij waren het trouwens al enige jaren. Elke dag kwamen zij elkaar tegen, praatten dan wat en soms een enkele keer gingen zij zelfs samen op jacht. De hyena met zijn gevlekte vacht verborg zich dan onzichtbaar voor de dieren in de struiken en samen met de ezel, die voor ongevaarlijk werd aangezien, maar die heel hard schoppen kon, overmeesterde hij zijn buit.
Toen zij weer eens zo op stap waren en pratend over koetjes en kalfjes naar hun jachtterrein liepen, vroeg de hyena aan de ezel:
"Weet jij wel, dat ik eigenlijk doodsbang voor je ben?"
"Jij bang voor mij?"
De ezel wist niet wat hij hoorde. Juist hijzelf was eigenlijk verschrikkelijk bang voor de hyena, maar dat had hij hem nooit durven zeggen.
"Maar waarom zou jij bang voor mij moeten zijn?" vroeg de ezel.
"Vanwege je puntige horens, natuurlijk," antwoordde de hyena.
Ze zeggen altijd van mij dat ik zo dom ben, dacht de ezel, maar de hyena moet toch nog veel dommer zijn. Want ik heb toch helemaal geen horens! De ezel schoot in de lach.
"Daarom hoef je me nog niet uit te lachen! Ik meen wat ik zeg," zei de hyena ontstemd.
"Heus waar?" wilde de ezel nog weten, voordat hij de hyena op zijn vergissing zou wijzen. "Heus waar?"
"Echt! Eerlijk!" antwoordde de hyena, die nu op zijn beurt wilde weten waarom de ezel zo geheimzinnig deed.
Luid schaterlachend sprak toen de ezel: "Nou, ik had je voor wijzer gehouden! Dit zijn toch geen horens, hier op mijn hoofd! Dit zijn mijn oren, man! Haha!"
"Zijn dat je oren?" riep de hyena stomverwonderd uit. "Alleen maar je oren? Maar dan..."
Zonder dralen sprong de hyena op de ezel en beet hem dood.
Ziet men u voor sterker aan,
laat de ander in de waan!
* * * EINDE * * *
Een Afrikaanse fabel over een ezel die beter zijn mond had gehouden
De zeldzaamheid deed zich voor dat een hyena en een ezel vrienden waren. Zij waren het trouwens al enige jaren. Elke dag kwamen zij elkaar tegen, praatten dan wat en soms een enkele keer gingen zij zelfs samen op jacht. De hyena met zijn gevlekte vacht verborg zich dan onzichtbaar voor de dieren in de struiken en samen met de ezel, die voor ongevaarlijk werd aangezien, maar die heel hard schoppen kon, overmeesterde hij zijn buit.
Toen zij weer eens zo op stap waren en pratend over koetjes en kalfjes naar hun jachtterrein liepen, vroeg de hyena aan de ezel:
"Weet jij wel, dat ik eigenlijk doodsbang voor je ben?"
"Jij bang voor mij?"
De ezel wist niet wat hij hoorde. Juist hijzelf was eigenlijk verschrikkelijk bang voor de hyena, maar dat had hij hem nooit durven zeggen.
"Maar waarom zou jij bang voor mij moeten zijn?" vroeg de ezel.
"Vanwege je puntige horens, natuurlijk," antwoordde de hyena.
Ze zeggen altijd van mij dat ik zo dom ben, dacht de ezel, maar de hyena moet toch nog veel dommer zijn. Want ik heb toch helemaal geen horens! De ezel schoot in de lach.
"Daarom hoef je me nog niet uit te lachen! Ik meen wat ik zeg," zei de hyena ontstemd.
"Heus waar?" wilde de ezel nog weten, voordat hij de hyena op zijn vergissing zou wijzen. "Heus waar?"
"Echt! Eerlijk!" antwoordde de hyena, die nu op zijn beurt wilde weten waarom de ezel zo geheimzinnig deed.
Luid schaterlachend sprak toen de ezel: "Nou, ik had je voor wijzer gehouden! Dit zijn toch geen horens, hier op mijn hoofd! Dit zijn mijn oren, man! Haha!"
"Zijn dat je oren?" riep de hyena stomverwonderd uit. "Alleen maar je oren? Maar dan..."
Zonder dralen sprong de hyena op de ezel en beet hem dood.
Ziet men u voor sterker aan,
laat de ander in de waan!
* * * EINDE * * *